Brinkervinger

En maar wachten op die doorbraak. Komt ie wel, komt ie niet? Waarschijnlijk niet. Never nooit niet. Dat wordt dus voor eeuwig en altijd met die vinger in deze vermaledijde dijk. Spijt? Als haren op m’n hoofd! Natte haren, ook dat nog. En koud. Koud! Niet normaal meer zo koud.
Geen idee waarom ik zondig mijn vinger in dat gat moest steken, echt niet. Maar ik deed het. Kijk, in het begin was het voor sommige Engelstalige ramptoeristen nog een o zo leuk grapje: The little boy put his finger in a dyke. Tja. Lachen joh. Het zal wel. Na jaren en jaren kou vatten is zo’n grapje niet bepaald iets waar ik warm of op z’n minst warmer van word. Het zij zo.

Toch hoop ik stiekem dat de hele mieterse boel bij Lobith niet te houden is. Dat het water mij alsnog – hoe wrang ook – uit mijn lijdzaam verleden verlost. IJdele hoop, ik zeg je.
Ja hoor, daar zijn ze weer. De waterlanders. Gotsamme. Ook nog een potje staan grienen hier. Zo zielig ben ik. Oh, zo zielig. Sjonge.

Hé, psst! Hoeveel vingers steek ik op? Galgenhumor, je weet toch.