Buitenleven

Precies als ik dan eindelijk mezelf door mijn ochtendritueleslacht heb gesleurd en klaar ben om mezelf aan het buitenhuizige geneuzel te tonen (en het liefst volledig met rust gelaten wil worden, dus kijken mag, maar aanspreken niet!), precies dán komt het gemeentelijk arbeidsethos de hoek om scheuren met hun benzinewalmende bladblazers, straatvegers en bezemwagens. Téringherrie, téringzooi, téringstank. Dat vat het wel samen.

Ja, ik ben blij dat de troep die anderen maken wordt opgeruimd, heel blij zelfs. Tegelijk maakt het mij nog droeviger, want het zal van korte duur zijn. Binnenkort ligt het hier weer vol opengewerkte slagroombussen, energydrankjesblik, plastic zooi, spijkers, schroeven, glas en restjes eten. De ratten hebben het hier goed. Zij kunnen hun lol niet op met de oerdomheid die mens heet.

De mens die met z’n gore poten vol strooizout zonodig op de banken van het openbaar veevervoer moet zitten (let eens op die witte afdrukken op de stoelen des heden daags). De mens die kauwgom wenst te plakken onder en op de zittingen van eerder vermeld vervoer. De mens die zijn puinzooi gewoon maar neer flikkert, de mens die met zijn ranzige bierkegel zo gezellig hard moet lachen en brullen, de mens, de mens, de mens – fuck off and die en het liefst nu!

Ondertussen sterft het lawaai weg en kan ik met ruim een kwartier vertraging op mijn dagtakenplanning eindelijk naar buiten. Hoera. Ik wil dood.

Oké, even los van dit alles: Frans, van harte. Jou wens ik dan juist nog vele jaren in blakende gezondheid toe. Zo lief ben ik ook wel weer.