Springtij

Zo lang geleden was het nog niet dat ze verliefd waren geworden. Echt verliefd, totaal verloren in elkaar. Het verliezen van tijdsbesef, het verlies van realiteitszin. Alleen zij samen, dat was alles en meer dan dat.

En ze wisten, ergens ver weg was dat stemmetje in hun hoofd, dat dit een tijdelijk bestaan was. Dit zou weer voorbijgaan en het zou misschien overgaan in iets mooiers. Houden van. En dan voor altijd en eeuwig. Of in ieder geval een liefde lang, zoals iemand ooit eens zo mooi had gezegd.

Een jaar? Een half jaar? Hoe lang duurt verliefdheid nou eigenlijk echt? Zoiets is het wel, toch, zo ergens tussen de zes en twaalf maanden? Tenminste, als je het echt te pakken had, dus niet, zoals je ook wel eens kon hebben, dat je helemaal gek was van iemand en dat dan een paar dagen of weken. Een bevlieging dus.

Maar zij wilden daar allemaal niet aan denken. Die gedachte was ondraaglijk. Het mocht niet stoppen en ze wilden ook niet gokken op het ‘misschien gaat het wel over in houden van’. Nee, juist dit, het hier en nu en het totale opgaan in elkaar. Daar ging het om.
En zoals dat gaat als je samen zo ontzettend reddeloos wegdrijft op die roze wolk, dan slaat de melancholie toe. Genadeloos. Datzelfde overweldigende melancholische gevoel gaf de doorslag. Ze hoefden alleen maar in elkaars ogen te kijken om deze opwelling bevestigd te zien. Een knik, een kus. Toen ze hoog genoeg waren en precies boven de kassen waar de rozen werden gekweekt, sprongen ze. Verstrengeld en naakt.